The phrase
that pays: “Dat moet gevierd worden”.
Schema
scèneplan
Bron
|
Dam, A. van & Wolf, A. de (2014). Op een dag…: Vijftig voorleesverhalen over
feesten, tradities en gebruiken. Houten: Van Holkema & Warendorf
|
Inhoud
|
Het verhaal van het feest van
Allerheiligen/Halloween: “Trick or
treat”
|
The phrase that pays
|
“Dat moet gevierd worden”.
|
Droom
|
Een
nachtmerrie over de spoken en boze geesten van Allerheiligen.
|
Fantasie
|
Er wordt een
Halloween kostuum bedacht.
|
Dans (non-verbaal)
|
Het is
nacht. Er wordt rond het vuur gedanst, de personages zijn griezelig verkleed.
Ze ontdekken dat het niet erg is om bang te zijn en maken er een feestje van.
|
Astronomisch
|
De winter
begint: de dagen worden korter. Het is eerder donker en het waait heel hard.
Iedereen verzameld zich ’s avonds laat rond een (kamp)vuur om zich op te
warmen. Ze proberen ervoor te zorgen dat het vuur aan blijft.
|
Religieus
|
De druïden
willen dat de boze geesten verjaagd worden.
|
Spannend/eng
|
De kinderen
die langs de deuren gaan zijn bang in het donker. Ze zien overal enge
schaduwen en horen de wind gieren door de straten.
|
Geen goede
afloop
|
De kinderen gaan
langs de deuren, maar ze krijgen alleen rot fruit.
|
Onverwacht
|
De kinderen
bellen aan, en worden af geschrokken door een ‘dode’ die buiten op het bankje
naast de deur zit.
|
Muziek
|
Er worden
griezelige liederen gezongen.
|
1e eigen invalshoek: Emotioneel
|
Een kind is
ontzettend geschrokken van een ander verkleed kind en wordt kwaad. Ze maken
ruzie, totdat het tweede kind besluit om het goed te maken. Vervolgens gaan
ze samen langs de deuren.
|
2e eigen invalshoek:
Futuristisch
|
De kinderen
die langs de deur gaan zijn de figuren geworden die ze uitbeeldden. Er heerst
chaos in de straten.
|
3e eigen invalshoek:
Komedie
|
Bij de deur
wordt er een grap uitgehaald met degenen die aanbellen.
|
Dans
uitgewerkte scène
Het is nacht. Er wordt rond het vuur gedanst, de
personages zijn griezelig verkleed. Ze ontdekken dat het niet erg is om bang te
zijn en maken er een feestje van.
Het verhaal
Lang geleden
was er een grote groep mensen die het eind van de zomer vierden. ’s Avonds bij
het kampvuur net buiten het dorp kwamen ze bij elkaar. Het was dan al donker en
koud. De wind gierde als een gek. Ze kropen dichter tegen elkaar aan en gingen
nog dichter bij het vuur zitten. Sommigen zagen schaduwen. Toen kwamen de
verhalen los. De dorpsoudste begon te vertellen. Het was een spookverhaal over
de boze geesten die de oogst van de zomer mee zouden nemen. Na een tijdje stond
de man op. Hij begon steeds grotere gebaren te maken bij zijn verhaal. Hij riep
“Kom, laten we de boze geesten verjagen”, “Sta op en doe met mij mee”. Hij
begon te dansen. De mensen stonden aarzelend op. “Vrees niet dorpelingen, laten
we niet bang zijn maar juist het kwade verjagen”. Hij keek ze één voor één aan,
net zo lang totdat iedereen met hem mee danste om het kwade te verjagen. De ene
helft van de dorpelingen deed spoken na, en de andere helft monsters. Ze
dansten en feestten de hele nacht door, totdat het vuur was uitgegaan. Toen het
vuur uit was stopte het dansen vanzelf. Iedereen was uitgelaten, maar ook
gekalmeerd. Ze waren niet meer bang. Ze staken hun fakkels aan en gingen rustig
terug naar het dorp. De dorpsoudste ging voorop en de raadsheer achteraan, om
er zeker van te zijn dat iedereen veilig was op de terugtocht.
Scèneverloop technisch [beeld/geluid voor het
publiek]
Er staat een
groep mensen klaar op het podium.
De scène
begint.
De mensen zijn
blij en vieren feest [het eind van de zomer, red.]
Het wordt
donker en de wind begint te gieren.
De mensen
maken een vuur en gaan eromheen zitten.
Ze hebben het
koud, dus beginnen ze te rillen en gaan nog dichter bij elkaar en het vuur
zitten.
Er ontstaan
allerlei schaduwen op het toneel [door het vuur].
Ze beginnen
naar de schaduwen te wijzen en te smoezen.
De dorpsoudste
start een spookverhaal. Na de eerste paar zinnen gebruikt hij meer gebaren.
Iedereen
luistert aandachtig.
Zijn gebaren
worden steeds wilder. Halverwege het verhaal staat de dorpsoudste op. Terwijl
hij opstaat roept hij; “Kom, laten we de boze geesten verjagen”
Hij begint te
dansen [de bozen geesten verjagen, red.]
Als hij is
begonnen met dansen roept hij: “Vreest niet dorpelingen, laten we niet bang
zijn maar juist het kwade verjagen”.
Hij kijkt de
dorpelingen één voor één aan totdat ze allemaal zijn opgestaan.
De groep wordt
[onopvallend] in tweeën gedeeld. De dorpsoudste danst door, nog gericht op de
dorpelingen.
Als iedereen
staat begint het dansen. De ene helft van de dorpelingen danst als spoken en
doet ze na. Ze maken hierbij ook geluiden. De andere helft doet het zelfde maar
dan als monsters.
Ze worden
steeds zekerder van zichzelf en maken er een feest van.
Op een gegeven
moment gaat het vuur uit [de nacht is voorbij, red.]
Het dansen en
feest vieren stopt langzaam. Eerst stoppen de spoken, de monsters sluiten af. Dit
in een vloeiend geheel. Als de laatsten stoppen, dan begint iedereen zijn
fakkels aan te steken.
Terwijl de
fakkels worden aangestoken wordt er een rij gevormd met de dorpsoudste voorop
en één iemand die de rij sluit.
Iedereen gaat
rustig het toneel af. [terug naar het dorp, red.]