donderdag 25 september 2014

Scèneplan

The phrase that pays: “Dat moet gevierd worden”.

Schema scèneplan

Bron
Dam, A. van & Wolf, A. de (2014). Op een dag…: Vijftig voorleesverhalen over feesten, tradities en gebruiken. Houten: Van Holkema & Warendorf
Inhoud
Het verhaal van het feest van Allerheiligen/Halloween: “Trick or treat”
The phrase that pays
“Dat moet gevierd worden”.
Droom
Een nachtmerrie over de spoken en boze geesten van Allerheiligen.
Fantasie
Er wordt een Halloween kostuum bedacht.
Dans (non-verbaal)
Het is nacht. Er wordt rond het vuur gedanst, de personages zijn griezelig verkleed. Ze ontdekken dat het niet erg is om bang te zijn en maken er een feestje van.
Astronomisch
De winter begint: de dagen worden korter. Het is eerder donker en het waait heel hard. Iedereen verzameld zich ’s avonds laat rond een (kamp)vuur om zich op te warmen. Ze proberen ervoor te zorgen dat het vuur aan blijft.
Religieus
De druïden willen dat de boze geesten verjaagd worden.
Spannend/eng
De kinderen die langs de deuren gaan zijn bang in het donker. Ze zien overal enge schaduwen en horen de wind gieren door de straten.
Geen goede afloop
De kinderen gaan langs de deuren, maar ze krijgen alleen rot fruit.
Onverwacht
De kinderen bellen aan, en worden af geschrokken door een ‘dode’ die buiten op het bankje naast de deur zit.
Muziek
Er worden griezelige liederen gezongen.
1e eigen invalshoek: Emotioneel
Een kind is ontzettend geschrokken van een ander verkleed kind en wordt kwaad. Ze maken ruzie, totdat het tweede kind besluit om het goed te maken. Vervolgens gaan ze samen langs de deuren.
2e eigen invalshoek:
Futuristisch
De kinderen die langs de deur gaan zijn de figuren geworden die ze uitbeeldden. Er heerst chaos in de straten.
3e eigen invalshoek:
Komedie
Bij de deur wordt er een grap uitgehaald met degenen die aanbellen.


Dans uitgewerkte scène

Het is nacht. Er wordt rond het vuur gedanst, de personages zijn griezelig verkleed. Ze ontdekken dat het niet erg is om bang te zijn en maken er een feestje van.

Het verhaal

Lang geleden was er een grote groep mensen die het eind van de zomer vierden. ’s Avonds bij het kampvuur net buiten het dorp kwamen ze bij elkaar. Het was dan al donker en koud. De wind gierde als een gek. Ze kropen dichter tegen elkaar aan en gingen nog dichter bij het vuur zitten. Sommigen zagen schaduwen. Toen kwamen de verhalen los. De dorpsoudste begon te vertellen. Het was een spookverhaal over de boze geesten die de oogst van de zomer mee zouden nemen. Na een tijdje stond de man op. Hij begon steeds grotere gebaren te maken bij zijn verhaal. Hij riep “Kom, laten we de boze geesten verjagen”, “Sta op en doe met mij mee”. Hij begon te dansen. De mensen stonden aarzelend op. “Vrees niet dorpelingen, laten we niet bang zijn maar juist het kwade verjagen”. Hij keek ze één voor één aan, net zo lang totdat iedereen met hem mee danste om het kwade te verjagen. De ene helft van de dorpelingen deed spoken na, en de andere helft monsters. Ze dansten en feestten de hele nacht door, totdat het vuur was uitgegaan. Toen het vuur uit was stopte het dansen vanzelf. Iedereen was uitgelaten, maar ook gekalmeerd. Ze waren niet meer bang. Ze staken hun fakkels aan en gingen rustig terug naar het dorp. De dorpsoudste ging voorop en de raadsheer achteraan, om er zeker van te zijn dat iedereen veilig was op de terugtocht.

Scèneverloop technisch [beeld/geluid voor het publiek]

Er staat een groep mensen klaar op het podium.
De scène begint.
De mensen zijn blij en vieren feest [het eind van de zomer, red.]
Het wordt donker en de wind begint te gieren.
De mensen maken een vuur en gaan eromheen zitten.
Ze hebben het koud, dus beginnen ze te rillen en gaan nog dichter bij elkaar en het vuur zitten.
Er ontstaan allerlei schaduwen op het toneel [door het vuur].
Ze beginnen naar de schaduwen te wijzen en te smoezen.
De dorpsoudste start een spookverhaal. Na de eerste paar zinnen gebruikt hij meer gebaren.
Iedereen luistert aandachtig.
Zijn gebaren worden steeds wilder. Halverwege het verhaal staat de dorpsoudste op. Terwijl hij opstaat roept hij; “Kom, laten we de boze geesten verjagen”
Hij begint te dansen [de bozen geesten verjagen, red.]
Als hij is begonnen met dansen roept hij: “Vreest niet dorpelingen, laten we niet bang zijn maar juist het kwade verjagen”.
Hij kijkt de dorpelingen één voor één aan totdat ze allemaal zijn opgestaan.
De groep wordt [onopvallend] in tweeën gedeeld. De dorpsoudste danst door, nog gericht op de dorpelingen.
Als iedereen staat begint het dansen. De ene helft van de dorpelingen danst als spoken en doet ze na. Ze maken hierbij ook geluiden. De andere helft doet het zelfde maar dan als monsters.
Ze worden steeds zekerder van zichzelf en maken er een feest van.
Op een gegeven moment gaat het vuur uit [de nacht is voorbij, red.]
Het dansen en feest vieren stopt langzaam. Eerst stoppen de spoken, de monsters sluiten af. Dit in een vloeiend geheel. Als de laatsten stoppen, dan begint iedereen zijn fakkels aan te steken.
Terwijl de fakkels worden aangestoken wordt er een rij gevormd met de dorpsoudste voorop en één iemand die de rij sluit.
Iedereen gaat rustig het toneel af. [terug naar het dorp, red.]

Een eerste bericht: even voorstellen!

Beste lezers,

Mijn naam is Bridget van de Grootevheen. Ik ben 17 jaar. Dit jaar ben ik gestart met de PABO aan de Hogeschool Utrecht in Amersfoort. Op dit blog staan vooral mijn opdrachten en projecten voor Kunstvaardig. 

Veel lees (en kijk-) plezier!

Bridget